In deze studie heb ik onderzocht hoe het spirituele domein vorm krijgt in de palliatieve zorg in Nederland. Deze studie is gestart met mijn nieuwsgierigheid naar de spirituele dimensie nu deze sinds vijftien jaar is opgenomen in de WHO definitie van ‘goede palliatieve zorg’. Al snel kwam ik er achter dat deze spirituele dimensie geen neutrale maar een bestreden ruimte was waarbij het gebruik van begrippen en betekenissen allerminst eenduidig was. Die processen van betekenisgeving aan die spirituele dimensie van de palliatieve zorg heb ik in voor mijn afstuderen aan de Universiteit voor Humanistiek willen onderzoeken. In hoofdstuk één heb ik de centrale vraagstelling voor dit onderzoek geformuleerd. Deze luidt:
Op welke wijze wordt de spirituele dimensie in de palliatieve zorg uitgewerkt in de ‘palliatieve zorg: richtlijnen voor de praktijk’ uit 2006 en 2010 en leiden verschillende begrippen tot een verschuiving in betekenissen en praktijken in de palliatieve zorg in Nederland?
Dit onderzoek heb ik geplaatst in de poststructuralistische discoursbenadering waarin betekenisgeving opgevat wordt als een sociaal proces. Daarbij gaat het om het fixeren van betekenissen in relatie tot andere betekenissen. In hoofdstuk drie wordt de metafoor van een visnet geïntroduceerd om het streven naar het verbinden van betekenissen en posities aan andere betekenissen en posities tot een gesloten en eenduidig betekenissysteem inzichtelijk te maken. Deze fixatie is echter nooit volledig en slechts tijdelijk. Dit contingente karakter van discoursen houdt in dat er een betekenisoverschot moet zijn. Laclau en Mouffe spreken over ‘discursieve openheid’. Betekenissen kunnen als ‘nodal points’ binnen een bepaald discours verbonden zijn met andere betekenissen en posities in ‘chains of equivalence’ maar in een ander discours als ‘floating signifier’ nog ongebonden rondzwerven.
In twee empirische hoofdstukken is onderzocht hoe het spirituele domein in de palliatieve zorg in Nederland het afgelopen decennium is ontsloten. In hoofdstuk vier staan de richtlijn ‘existentiële crisis’ uit 2006 en de richtlijn ‘spirituele zorg’ uit 2010 centraal. Onderzocht is hoe de betekenisgeving in het spirituele domein in de loop der jaren is veranderd. In hoofdstuk vijf is vervolgens gekeken naar de doorwerking van de richtlijn ‘spirituele zorg’ in sociale praktijken van de palliatieve zorg. Onderzocht is of veranderende betekenissen en posities in het spirituele discours ook leiden tot verschuivingen in het bredere palliatieve discours.
In hoofdstuk zes reflecteer op mijn afstudeeronderzoek in de poststructuralistische discoursbenadering en kom ik weer terug op mijn centrale vraagstelling en onderzoeksvragen. Deze reflectie op mijn onderzoek gebruik ik tot slot om mogelijke richtingen voor vervolgonderzoek aan te geven.
Date of Award | 1 Jan 2016 |
---|
Original language | American English |
---|
Supervisor | C. M. Schuhmann (Supervisor) & M. Schreurs (Supervisor) |
---|