De ‘onttovering’ van de westerse cultuur stelt de moderne mens voor een grote uitdaging: de mens dient zelf zijn leven zin te geven. De zingevingsproblematiek die hiermee gepaard gaat en de eventuele zingevingsmogelijkheden die deze situatie oplevert, werden ruim honderd jaar geleden al doordacht door Friedrich Nietzsche. In zijn doordenking van deze problematiek beschrijft hij in De geboorte van de tragedie (1872) hoe de eigenschappen van de Goden Apollo en Dionysus terug te zien zijn in de tragische kunst van de Grieken en dat daarom een balans tussen deze twee het streven zou moeten zijn voor de cultuur. Deze twee eigenschappen zijn namelijk terug te zien in de mens zelf. Hij constateert dat in de moderne cultuur het apollinische, dat wil zeggen het rationele, theoretische, geordende en harmonische, in de mens oververtegenwoordigd is en dat een verdringing van het dionysische, extatische, grenzeloze en de betovering een disbalans in de cultuur betekent. Wanneer de mens haar twee essentiële eigenschappen - dat wil zeggen het apollinische en dionysische – weer in balans weet te brengen, is er nog hoop voor de moderne cultuur, aldus Nietzsche. Hij krijgt het echter niet voor elkaar uit te vinden hoe dit er precies uit moet zien. Tot in zijn latere werk blijft hij gefascineerd door het apollinische en dionysische als twee essentiële kanten van de mens, maar krijgen de begrippen een andere betekenis en plaats in zijn denken. Het apollinische komt in zijn teksten steeds minder vaak voor en het dionysische wordt vaker geplaatst ten opzichte van een nieuw type: de gekruisigde. In De vrolijke wetenschap (1882) en specifiek in de parabel van de dolle mens wordt duidelijk dat Nietzsche zijn romantische hoop op een balans tussen het apollinische en dionysische heeft opgegeven. Niet het apollinische in de mens, maar juist het dionysische, is de werkende kracht die de disbalans veroorzaakt. Met de ‘dood van God’ laat Nietzsche zien dat het dionysische, verwoestende, verstorende en chaos creërende in de mens steeds zijn eigen Goden doodt. Dit drama, dat ook wel de grote ‘onttovering’ wordt genoemd, stelt de mens voor de gigantische uitdaging van het nihilisme. Waar Nietzsche altijd groot criticus is geweest van het christendom, ziet hij op dit moment ook de grote waarde van iets dat met geloven te maken heeft, voor een zinvol leven in de moderne tijd. In de tegenstelling van het dionysische en de gekruisigde gaat Nietzsche op zoek naar een mogelijke zingeving, die niet mét, maar ook niet zonder geloof bestaat en waarbij de mens ‘dionysisch balanceert op de rand van de afgrond’.
Date of Award | 1 Jan 2017 |
---|
Original language | American English |
---|
Supervisor | L. ten Kate (Supervisor) & M. Schreurs (Supervisor) |
---|