In mijn masterscriptie onderzoek ik wat de waarde en kracht is van onbewust existentiële en
discursief sociaal-politieke invloeden voor de humanistiek als menswetenschap. Ik onderneem
een zoektocht door het landschap van de psychoanalyse (in het bijzonder de
objectrelatietheorie van Melanie Klein, Ronald Fairbairn en Donald Winnicot) en
aanverwante denkers (Jacques Lacan en Gilles Deleuze & Felix Guattari) die hierop een
cruciale kritiek hebben geformuleerd. In het eerste deel behandel ik de belangrijkste
kernconcepten binnen de objectrelatietheorie. Dit deel geeft de lezer een indruk van wat er op
onbewust existentieel- en intersubjectief niveau kan spelen in de contacten die we met
anderen aangaan. De inter- en externalisering van bepaalde objectrepresentaties en de daaraan
gekoppelde neurosen staan hierbij centraal. In de overgang naar het tweede deel wordt het de
lezer duidelijk dat er binnen de objectrelatietheorie geen verwijzingen te vinden zijn naar de
potentiële invloed van sociaal-politieke factoren op het functioneren van de psyche, het
gedrag en in de formatie van objecten. Het is de psychoanalyticus en filosoof Jacques Lacan
die vanaf de jaren vijftig een sterke kritiek uit op de psychoanalyse van zijn tijd. Als eerste
thematiseert hij de formatie van het ik of ego in relatie tot de taal en de symbolische orde,
waardoor hij letterlijk de omringende wereld in het analytische denken binnenbrengt. Waar
Lacan de omringende wereld in het psychoanalytische gedachtegoed binnenbrengt,
intensiveren Deleuze & Guattari dit proces nog eens extra. In Anti-Oedipus (1972)
formuleren zij, in navolging van Lacan, een kritiek op de gehele psychoanalyse. In
tegenstelling tot Lacan, die zich weinig tot niet verliet op politieke uitspraken of
consequenties van zijn theorie, positioneren Deleuze & Guattari zich expliciet als sociaalpolitieke
denkers en diepen dit spoor verder uit. Beiden streven een verschuiving na van
psychoanalyse richting schizoanalyse, een alternatief conceptueel instrumentarium
waarbinnen de bewegingen in de sociaal-politieke werkelijkheid definitief als graadmeter van
analyse worden genomen. In het derde en laatste deel formuleer ik onder de noemer
‘kwetsbaar vitalisme’ aanvullende existentiële en sociaal-politieke denklijnen, ten gunste van
de humanistiek als menswetenschap. Een aanzet die zijn gewicht ontleent aan de inzichten uit
de eerste twee delen. In dit derde deel zet ik een experimentele koers van analyse uit, gestut
door praktische voorbeelden, die uitnodigt tot discussie onder vakgenoten.
Date of Award | 1 Jan 2011 |
---|
Original language | American English |
---|
Supervisor | H. P. Kunneman (Supervisor) & R. G. A. Kaulingfreks (Supervisor) |
---|