De Utrechtse zorgethiek baseert haar theorie op een dialectische spanning tussen empirie en conceptuele theorie. Het doel is om te zoeken naar het goede in de particuliere context. Veelal wordt er kwalitatief onderzoek gedaan met behulp van diverse methodieken. Zorgethiek noemt zich een interdisciplinaire discipline die zich niet laat inkaderen door selectieve wetenschapsgebieden. In de zorgethiek is echter vrijwel niets geschreven over het lijden in een politieke context. Lijden komt impliciet wel aan de orde in kwalitatief onderzoek, maar wordt vrijwel nooit politiek geplaatst. Daarom worden er in deze scriptie twee cultuurkritische auteurs vergeleken die een visie op lijden beschrijven in onze huidige laatmoderne samenleving. Zij noemen zichzelf geen zorgethici, echter, hun theorie past prima binnen de zorgethiek omdat zij een mensbeeld beschrijven waarin het zorgen een institutioneel begrip is, verweven in het leven en het bestaan. In deze thesis wordt de theorie van Ulrich Bröckling vergeleken met de theorie van Asma Abbas. Deze vergelijking biedt een aanvulling op de zorgethische visie die Van Nistelrooij beschrijft over de ontmoeting met een lijdende ander.
Bröckling beschrijft vooral een mensbeeld dat geheel individualistisch is en waarbij altijd wordt verwacht dat de mens handelt. Een beeld waar het maakbaarheidsprincipe voorop staat. Abbas beschrijft vooral de esthetiek rondom lijden en de gelaagdheid van het menselijk lijden. Ze beschrijft dat we in onze huidige samenleving lijden reduceren tot woord en spraak. Lijden wordt volgens haar gedegradeerd tot een product met een kostprijs, wat noodzakelijk is voor een liberale invulling van rechtvaardigheid. Zonder de transformatie van lijden naar slachtoffers en letsel is er geen bestaansrecht voor een liberale rechtvaardigheid. Liberale rechtvaardigheid kan namelijk enkel bestaan met de erkenning van slachtoffers en letsel. De theorie van Abbas en Bröckling vult de zorgethische visie op lijden die de Utrechtse zorgethica Van Nistelrooij beschrijft aan. Van Nistelrooij schrijft in haar dissertatie over de ontmoeting met een lijdende ander. Compassie vormt hierbinnen een fundamenteel begrip voor het verkrijgen van identiteit. Zij plaatst het lijden in zowel particuliere als gemeenschappelijke context. De otherness die dit lijden onder andere teweegbrengt zorgt voor de noodzakelijke verbinding en openstelling tot de ander. Bröckling en Abbas schetsen de context waarbinnen mensen lijden en de gevolgen van deze context. Het lijden vormt juist de ik en de ander en wordt niet vereenvoudigd tot enkel een negatief gevolg van een handeling. Van Nistelrooij beschrijft vooral wat de ontmoeting met een lijdende ander bewerkstelligt. Samengevat kan worden dat Bröckling en Abbas de politieke en esthetische context beschrijven en dat binnen die context de visie van Van Nistelrooij van toepassing is. Compassie en de ander vormen onze identiteit, maar in de huidige maatschappij lijkt dit niet zichtbaar. We beperken ons binnen de limieten van woord en spraak en kunnen de bijkomende gelaagdheid van lijden moeilijk zien. Lijden is namelijk niet te vereenvoudigen tot woord en spraak, tot pijn en slachtoffers. Het lijden gaat dieper, verder, en zorgt voor verbinding. Het liberale systeem beperkt daarmee onze zintuiglijkheid en limiteert daarmee onze ‘taal’ tot het gesproken en geschreven woord. Terwijl taal en daarmee kennis veel meer is dan woorden en spraak.
Date of Award | 1 Jan 2019 |
---|
Original language | American English |
---|
Supervisor | M. A. Visse (Supervisor) & A. R. Niemeijer (Supervisor) |
---|