Abstract
Sinds de jaren ‘70 is een omslag zichtbaar in de inrichting van het Nederlandseverzorgingsstelsel. Er hebben diverse decentralisaties op de gebieden zorg, werk en inkomen
en jeugd plaatsgevonden. Tevens is toegewerkt naar een indeling van de maatschappij waarin
meer participatie en solidariteit wordt verwacht van de individuele burger. Een van de gevolgen
van dit beleid is de overheveling van zorgtaken naar vrijwilligers, een ontwikkeling die Wet
Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) 2015 in een stroomversnelling is gekomen.
In dit onderzoek is middels fenomenologisch onderzoek gekeken naar de vraag op welke wijze
vrijwilligers in maatjesprojecten de toegenomen maatschappelijke druk ervaren en hoe deze
ervaring zich verhoudt tot hun motivatie voor vrijwilligerswerk. De zorgethische concepten
‘relationaliteit’ en ‘zorg’ zijn in het theoretische deel geanalyseerd en er is gekeken hoe deze
inzichten kunnen bijdragen aan betere zorg voor vrijwilligers.
Uit de literatuur komt naar voren dat reflectie op de ervaring kan leiden tot kennis over de ander,
waardoor ethische verantwoordelijkheid ontstaat. Ook bewustwording en reflectie op de
lichamelijkheid draagt bij aan zelfkennis en begrip van de ander. Zorgethiek ziet de relatie als
een ruimte waarin door wederzijdse afstemming erkenning en zorg worden uitgewisseld en
waarin identiteit wordt gevormd door de interacties met anderen. Zorg wordt beschouwd als
een sociaal en politiek vormgegeven praktijk. In een neoliberale samenleving, waarin het
individu centraal staat, is de precariteit van het individu en kwetsbare groepen toegenomen.
Maatjesprojecten vormen een publieke interventie die gericht is op het private domein. In een
geïndividualiseerde samenleving is een door organisaties gekoppelde relatie een van de wijze
waarop contact kan ontstaan. In maatjesprojecten uit zich dit in het omzien naar elkaar,
aanwezig zijn, elkaars nood herkennen en actie ondernemen.
Motivatie blijkt een gelaagd en dynamisch proces dat zich ontwikkelt in interactie met de
omgeving. Interne persoonlijke en externe maatschappelijke factoren beïnvloeden elkaar en
dragen bij aan het ontstaan van motivatie. Uit de bevindingen blijkt een onderscheid tussen de
motieven om aan vrijwilligerswerk te beginnen en de motieven om hiermee door te gaan.
Specifiek voor maatjesprojecten lijkt de motivatie, naarmate de relatie zich verdiept, meer
gericht te raken op het maatje en wordt de relatie in zichzelf een bron van motivatie.
De ervaring van toegenomen maatschappelijke druk komt tot uiting op relationeel vlak.
Vrijwilligers worden in hun relatie met hun maatjes geconfronteerd met soms complexe
problematiek, waarbij het niet vanzelfsprekend is dat zij in staat zijn hier op de juiste manier
4
op te reageren. Het aangeven van grenzen, zowel aan hun maatje als aan zichzelf, blijkt voor
veel vrijwilligers lastig, doordat zij te maken krijgen met zowel een zorg- als relationeel appel.
De maatschappelijke visie op zorg resoneert met de morele waarden van de vrijwilligers, die
het ondanks de ervaren relationele druk als vanzelfsprekend beschouwen om hulp te (blijven)
bieden aan degenen die dit nodig hebben
Date of Award | 26 Aug 2024 |
---|---|
Original language | Dutch |
Supervisor | Alistair R. Niemeijer (Supervisor) & Gustaaf F. Bos (Supervisor) |