1. Het onderwerp van deze masterscriptie is vrijheid. Het streven naar een onbeperkte vrijheid is een paradox: Wanneer iedereen kan doen wat hij wil zal dit leiden tot belangenconflicten, tot het aantasten van de vrijheid van de zwakkeren en tot een escalatie van geweld. Om deze maatschappelijke chaos te vermijden is het gerechtvaardigd door wetten het vrije handelen van mensen af te bakenen. Anderzijds wordt onderkend, dat het wenselijk is dat de mens een bepaalde vrijheid moet behouden om zich te kunnen ontplooien. Beide invalshoeken zijn terug te vinden in de tegenstelling tussen de door de filosoof Berlin gedefinieerde vrijheidsbegrippen. De gedefinieerde negatieve vrijheid is een vrijheid van….en vormt de ruimte voor zelfbepaling. De gedefinieerde positieve vrijheid is een ruimte voor…..en vormt de ruimte voor zelfverwerkelijking. Deze twee interpretaties van het begrip vrijheid weerspiegelen in wezen onverenigbare houdingen ten opzichte van de doeleinden van het leven, maar deze twee interpretaties staan niet los van elkaar. In de praktijk zal een compromis tussen beide moeten worden gevonden.
2. Positieve vrijheid kun je niet bezitten. De essentie van deze vrijheid zit in haar uitoefening. Positieve vrijheid moet je voortdurend veroveren, ontsluiten, scheppen en je kunt zeggen, dat het bij positieve vrijheid niet gaat om een eindtoestand maar om “een onderweg zijn”. Het is het concrete morele handelingsvermogen dat de positieve vrijheid onderscheidt van de negatieve vrijheid. Het individu, dat er in slaagt op een succesvolle wijze inhoud te geven aan zijn positieve vrijheid, beschikt over het vermogen keuzes te maken, die overeenstemmen met zijn morele wezen, zodat hij in zijn handelen universele, menselijke waarden verwerkelijkt. Negatieve vrijheid heeft geen morele betekenis. Het is een stuurloze vrijheidsopvatting die geen onderscheid maakt tussen de kwade en goede wil.
3. Aan de positieve vrijheid liggen twee begrippen ten grondslag, te weten de beslissingsvrijheid en de wilsvrijheid. Bij de beslissingsvrijheid spelen verschillende elementen een rol, die onderling met elkaar verbonden zijn. Het begint bij het zogeheten actorschap. De actor maakt op basis van persoonlijke overwegingen zijn keuzen en handelt overeenkomstig. De actor is de bron van zijn handelen. De wil wordt omgezet in een daad. De vraag kan worden gesteld of de mens wel genoeg heeft aan deze beslissingsvrijheid. De leidraad bij de uitwerking van deze vraag is, dat het individu iets doet met zichzelf. Na een beslissing is iemand een ander mens dan daarvoor. Om aan de vrijheid inhoud te geven moet het individu niet louter beschikken over beslissingsvrijheid, maar we moeten ons ook een wil toe-eigenen. Deze toe-eigening betekent nauwkeurig en met diepgang een wil articuleren, die jezelf toebehoort of, anders gezegd, waarmee je jezelf kunt identificeren. De conclusie kan worden getrokken, dat wanneer iemand beschikt over beslissingsvrijheid hij door het toe-eigeningsproces kan werken aan de vrijheid van de wil.
4. De articulatie en het inhoud geven aan de wil vormen essentiële stappen voor het individu om te komen tot de realisatie van de positieve vrijheid. Maar wat betekent het om iets te willen? Hoe kan ik iets willen? Wat betekent het om naar iets te verlangen? Vrijheid lijkt niet te liggen in een bepaalde eigenschap die we al dan niet zouden hebben, maar in een beweging naar iets toe. We zouden kunnen zeggen dat de mogelijkheid van vrijheid is gelegen in een oriëntatie. De basis voor deze oriëntatie ligt bij Taylor in de vaststelling, dat de mens allereerst een zelfreflectief en betekenisvol wezen is. De achtergrond van het moderne ideaal van authenticiteit kent een morele oriëntatie. Om jezelf te definiëren moet je iets als achtergrond nemen wat significant is. Dingen krijgen belang tegen de achtergrond van begrijpelijkheid. . Taylor noemt dat een betekenishorizon.
5. De zelfverwerkelijking en de zelfontplooiing vormen een doodlopende weg wanneer deze alleen maar gericht zijn op de eigen persoon. Om daadwerkelijk inhoud te geven aan de zelfontplooiing wijst Dohmen in de richting van een laatmoderne levensstijl met zelfverantwoordelijkheid. Dat houdt in, dat de mens zich richt op sociale zelfverwerkelijking, waarin de mens zich zijn eigen leven toe-eigent, te midden van en rekening houdend met anderen. Dohmen kiest dus niet voor de normen en waardenbenadering van Taylor. Hij richt zich op het proces van toe-eigening van een moraal door het duurzaam praktiseren van een daadwerkelijk geleefde levensstijl. De grote uitdaging voor de postmoderne mens is om de lang bevochten autonomie, de zelfontplooiing in de richting van een sociale zelfontplooiing te ontwikkelen. De kern van de levenskunst is volgens Dohmen zorgen voor jezelf. Het gaat om een moraal van zelfverantwoordelijkheid. Maar waarom zou de laatmoderne mens erin slagen een open en vitaal leven te leiden? Dit hangt sterk af van de capaciteit verlangens te ordenen. De mens heeft verlangens van de eerste en tweede orde. Het verlangen dat je motiveert tot handelen is de wil.
6. De laatste jaren is het besef gegroeid, dat we met onze vrijheid zijn “doorgeslagen”. Door toenemende problemen kent de roep om dedisciplinering een kentering. De filosofe Huijer doordenkt opnieuw de relatie vrijheid-discipline. In de huidige tijd is discipline niet meer gericht op gehoorzamen maar op het beter omgaan met de overvloed en de vrijheid. Bij de beantwoording van de vraag wanneer discipline slecht uitpakt voor de vrijheid en wanneer ze die kan bevorderen vormt het gekozen mensbeeld een belangrijke context. Het mensbeeld van Taylor en Dohmen geeft aan, dat de mens een zelfreflectief en betekenisvol wezen is. De mens wil betekenis geven aan zijn leven. De realisatie van geïnternaliseerde waarden geeft de mens een gevoel van vrijheid. Tegen deze achtergrond krijgt discipline meer en meer de vorm van zelfdiscipline, waarbij het goed functioneren in een situatie van overvloed de doelstelling is. Een mogelijkheid, die Huijer onderzoekt, is de het uitbesteden van discipline aan apparaten of andere mensen. Dit uitbesteden is niet gebaseerd op een mensbeeld waarin een onvolkomen zelf naar volkomenheid streeft, maar op het idee dat de mens onderdeel is van een omgeving die zijn handelen in sterke mate bepaal
7. Er is een weg naar de vrijheid, die begaanbaar is, een weg die voor ieder van ons geheel of gedeeltelijk anders loopt, maar deze weg is alleen maar mogelijk wanneer maatschappelijk aan bepaalde condities wordt voldaan én het individu in staat is bepaalde eigenschappen/vaardigheden te ontwikkelen.
Date of Award | 1 Jan 2015 |
---|
Original language | American English |
---|
Supervisor | L. J. M. C. Dohmen (Supervisor) & R. G. A. Kaulingfreks (Supervisor) |
---|