Kansenongelijkheid in het hoger onderwijs heeft niet alleen consequenties voor de (studie)loopbaan van studenten en academici uit minderheidsgroepen, maar ook voor onze democratische samenleving als geheel. Universiteiten besteden in de afgelopen jaren steeds meer aandacht aan structurele ongelijkheid in hun instelling, onder andere door beleid te creëren dat maatregelen introduceert om ongelijkheid tegen te gaan, maar met beperkt effect. Dit kwalitatieve onderzoek richt zich op veronderstellingen in universitair gelijkheidsbeleid over ongelijkheid; en de aandacht in beleid voor synchrone cumulatie van ongelijkheid in de uitgangspositie en diachrone cumulatie van ongelijkheid en privilege gedurende (studie)loopbaan, bezien vanuit een institutionele lens. Analyse door middel van de WPR-methode (Bacchi, 2009) wijst uit dat de aspecten van cumulatie van ongelijkheid, geconceptualiseerd middels de vijf axioma’s van de Cumulative Inequality theorie (Ferraro & Shippee, 2009), onvoldoende naar vormen komen in gelijkheidsbeleid. Er blijkt onvoldoende aandacht voor de manier waarop de dominante meerderheid door cumulatieprocessen zichzelf bewust of onbewust reproduceert; en onvoldoende oog voor de rol van de universiteit bij het in stand houden van mechanismen van privilege door ongelijkheidspraktijken. Ook laat dit onderzoek zien op welke manier de CI-theorie kan bijdragen aan kwalitatief ongelijkheidsonderzoek, door naar de rol van privilege en ongelijkheid te kijken in cumulatieprocessen.