Het systeemdenken, dat uitgaat van een ‘beheersbare werkelijkheid’, is in de huidige westerse cultuur ten onrechte een dominante denkvorm boven denkvormen die o.a. in de kunst tot uitdrukking komen.
Kunst kan erkenning geven aan de kwetsbare en gebrekkige kant van het menszijn, waar wij dikwijls mee worstellen. Om contrastervaringen, ingrijpende gebeurtenissen die in contrast staan tot ons vanzelfsprekende betekeniskader, een plaats te geven, is duiding en articulatie van belang. Hierin kan beeldende kunst handreikingen bieden.
Deze studie onderzoekt wat de betekenis is van beeldende kunst voor het articuleren en duiden van contrastervaringen en wat daarin de functie is van het systeemdenken en poëtisch denken.
Uit interviews met beeldend kunstenaars blijkt dat kunst dicht bij onze lichamelijke verhouding tot de werkelijkheid staat. Omdat contrastervaringen in ons betekeniskader nog niet geconceptualiseerd, maar wel ‘voelbaar’ aanwezig zijn, is kunst als ‘pré-reflectieve taal’ een passende vorm van articulatie. De kunstenaar beoogt met zijn werk zichzelf en de kijker te ontregelen. Ontregeling opent nieuwe perspectieven op alledaagse en ingrijpende gebeurtenissen.
Hiermee krijgt het poëtisch denken, als tegenhanger tegen het systeemdenken meer zeggingskracht. Zij leidt niet tot wetenschappelijke zekerheden, maar maakt wel ruimte voor nieuwe perspectieven op ervaringen die buiten ons beheersbare controle gebied liggen.
Datum prijs | 1 jan. 2016 |
---|
Originele taal | American English |
---|
Begeleider | H. A. Alma (Supervisor) & C. W. Anbeek (Supervisor) |
---|