‘Hoe zijn gv’ers binnen de krijgsmacht omgegaan met nabestaanden na verlies van een dierbare en het daaropvolgende rouwproces en welke betekenis geven zij hieraan?’ is de hoofdvraag van deze scriptie. Er wordt vanuit gegaan dat het werkveld van de gv’er bij de krijgsmacht anders is dan het werkveld van overige gv’ers, doordat de krijgsmacht een ander beroep doet op de gv’er. De gv’er bij de krijgsmacht is ten opzichte van collega’s in de zorg en bij justitie in meerdere situaties 24/7 de gv’er, zoals bijvoorbeeld op uitzending. Dit brengt een andere dynamiek mee in het werk. Doordat er binnen de Dienst Geestelijke Verzorging bij de krijgsmacht weinig relevante en specifiek op de krijgsmacht gerichte literatuur beschikbaar is, kwam bovenstaande hoofdvraag naar voren in dit onderzoek. Door middel van literatuurstudie en interviews met gv’ers bij de krijgsmacht heeft deze scriptie gestalte gekregen en is een antwoord geformuleerd op de hoofdvraag. Het onderzoek is opgebouwd uit een theoretisch kader en interviews met gv’ers van de krijgsmacht, waarin het begrip ruimte een centrale plaats kent. Door meer verdieping in hedendaagse rouwliteratuur kan een bijdrage geleverd worden aan de beroepshouding van de gv’er bij de krijgsmacht.
Datum prijs | 1 jan. 2013 |
---|
Originele taal | American English |
---|
Begeleider | Ton Jorna (Supervisor) & C. W. Anbeek (Supervisor) |
---|