Hoe kan het dat er zo weinig ruimte is voor individuele groei, voor zelfzorg of levenskunst, in de hedendaagse gevangenis en ligt hier een taak voor humanistisch geestelijk verzorgers? Deze overdenking lag ten grondslag aan mijn onderzoek naar de wijze waarop het humanistisch geestelijk raadswerk, vanuit Michel Foucaults inzicht over de verhouding macht en zelfzorg, bij kan dragen aan de morele zelfbeschikking van individuen in detentie.
Foucault heeft met zijn machtsanalyse de ontrafeling van de werking van de macht nagestreefd; hij onderzocht niet wat de macht nu precies inhoudt maar op welke wijze de macht functioneert. Foucaults genealogie heeft gedurende zijn werk een ontwikkeling doorgemaakt van de negatieve macht, als uitsluiting, naar een meer positieve en productieve macht. Deze positieve macht is expliciet terug te vinden in de gevangenis waarbij de macht functioneert als disciplinair mechanisme. Centraal in de disciplinering staat de normerende sanctie, aan de hand waarvan ieder individu gemeten, gecategoriseerd, gekarakteriseerd en gecorrigeerd kan worden. De normering maakt het mogelijk ieder individu en ieder element afzonderlijk te beschouwen, ten opzichte van anderen en ten opzichte van de aanwezige norm, naar maatstaven van ‘normaal’ en ‘abnormaal’. Zelfzorg veronderstelt een verhouding tot deze machtsverhoudingen en het subject dat hierin wordt gecreëerd.
In mijn onderzoek is zelfzorgende ruimte in de gevangenis zowel vanuit de theorie van Foucault als vanuit ervaringen van gedetineerden onderzocht.
Datum prijs | 1 jan. 2008 |
---|
Originele taal | American English |
---|
Begeleider | L. J. M. C. Dohmen (Supervisor), A. Smaling (Supervisor) & M. Groosman (Supervisor) |
---|